Overal lees je over de transitie en de transformatie. Of het nu gaat om de jeugdzorg, de ouderenzorg, het onderwijs of werk en bijstand. Alle gemeenten zijn er druk mee. Kort geleden las ik een essay van Pauline Meurs en dat was me uit het hart gegrepen. Zij neemt daarin de gevleugelde uitspraak ‘van systeemwereld naar leefwereld’ onder de loep. Zoals het geregeld en georganiseerd was, is het slecht, dat moet anders en ná de transities wordt het beter. Was het maar zo eenvoudig, velen doen ons dat geloven. Nu al zijn er allerlei evaluaties gaande om te meten hoe het er voor staat. Veel adviesbureaus verdienen op dit moment aan alle rapporten die ze schrijven; het is de vraag wat we aan het meten zijn en wie daar nu eigenlijk beter van wordt. Pauline betoogt dat de decentralisaties voor verschillende, uiteenlopende doelstellingen staan, zoals:
- Vergroten van de positie en invloed van het lokaal bestuur en dus het maken van verschillen in beleidskeuzes tussen gemeenten;
- versterken van de rol van de professionals;
- vergroten van de afstemming tussen verschillende domeinen zoals zorg, ondersteuning, onderwijs, werk, huisvesting;
- doorvoeren van bezuinigingen; de verantwoordelijkheid bij de burger leggen.
Spanningen
Veel van deze doelen staan haaks op elkaar, zoals de spanning tussen lokaal maatwerk versus behoefte aan zekerheid en duidelijkheid. Of de spanning tussen meer experimenteerruimte en innovatie versus de vraag naar protocollen en professionele standaarden. Pauline schets ook hoe het systeem van sturing met kaders door de overheid volstrekt voorbij gaat aan hoe het in de praktijk werkt. De kaders geven vaak aan wat men zou willen, maar in de praktijk moeten de professionals uitzoeken: Wat is goede zorg? Wanneer is maatwerk nodig? Hoe werk ik samen? Dat vraagt om wikken en wegen, zorgen en erbij blijven, bepalen welke verschillen acceptabel zijn, wat ongewenste uitsluiting is. Pauline stelt voor om niet meer te spreken over een al dan niet geslaagde transitie en om te stoppen met alle evaluaties. Die leiden alleen tot uniformering en standaardisering.
Gelijke en ongelijke behandeling
We hebben te maken met de systeemwereld én de leefwereld. Beide zijn nodig. Aan de ene kant gelijke behandeling voor de wet, zónder aanziens des persoons. Aan de andere kant ongelijke behandeling, maatwerk mét aanziens des persoons. Beleidsmakers en bestuurders moeten dit erkennen, in de praktijk wordt eraan gewerkt hulp te bieden die past bij wat mensen nodig hebben én waar ze recht op hebben. Dat vraagt oprechte interesse in de behoeften van ouders en jongeren, je daar voortdurend voor openstellen, accepteren dat je daarin fouten maakt, bijstellen of opnieuw beginnen. En het inzetten van wat wij noemen een JIM (Jouw Ingebrachte Mentor), iemand die het vertrouwen heeft van de jongere, het gezin en een belangrijke rol heeft in het hulpverleningsproces.
Ruimte en tijd
Vanuit onze jarenlange praktijkervaring weten we dat het heel veel tijd kost om iets nieuws daadwerkelijk goed neer te zetten. Soms moesten we stoppen met hulpvormen die goed waren, maar niet financieel haalbaar of die te veel vroegen van hulpverleners. Dat betekent je verlies nemen en opnieuw beginnen of bijsturen. Van de overheid vraagt dat ruimte geven en accepteren dát dat tijd kost. Als we dit samen in partnerschap, zowel met gemeenten en zorgaanbieders, als met gezinnen en jongeren kunnen vormgeven, pas dan kunnen we binnen al die soms tegenstrijdige doelstellingen betere hulp realiseren.
Mariënne Verhoef is bestuurder van Spirit Jeugd en Opvoedhulp. Zij is voortdurend op zoek hoe Spirit de beste bijdrage kan leveren aan het gezond opgroeien van kinderen. De professionals spelen daarin samen met de gezinnen, een cruciale rol. Mariënne heeft meegeschreven aan een hoofdstuk over de veranderingen bij Spirit in het boek Veranderen van maatschappelijke organisaties.