Om van talentvolle belofte wereldkampioen worden is een stimulerende omgeving nodig. Wie goed kan voetballen, waterpoloën of hockeyen heeft geluk: coaches, trainingsprogramma’s en sportcentra zijn erop ingericht om een zo hoog mogelijk resultaat te bereiken. Leiders in de dop die hun heil zoeken in het bedrijfsleven staat daarentegen bepaald geen gespreid bedje te wachten. Waar een topsportbedrijf tussen de 55 en 65 procent van de omzet investeert in talentontwikkeling, blijft het bedrijfsleven daar met een schamele half tot acht procent ver achter.
Geen wonder, vinden de auteurs van Het waarom van succes. Wie zijn mensen uitsluitend ziet als functies, ze niet of nauwelijks feedback geeft, aanvullende opleidingen te duur vindt en al het gedrag onderwerpt aan regeltjes, kan geen gemotiveerde medewerkers verwachten die het vuur voor je uit hun sloffen lopen.
De broers Herman en Jeroen Jansen bogen zich samen met sportverslaggever Marcel Rözer over de vraag hoe het komt dat het ene talent wereldkampioen wordt, terwijl de ander blijft hangen in de middenmoot. Waarom haalt de ene trainee de top, en blijft de ander ergens halverwege plakken? Om antwoord te krijgen op die vraag bezochten en interviewden ze vele coaches, trainers, sportpsychologen, wetenschappers, managementopleiders en eigenzinnig ondernemers. Alleen al die variatie maakt dit boek het lezen waard. Ze interviewden mensen als Wiljan Vloet, toen nog hoofd opleidingen bij PSV die goed heeft nagedacht over hoe je van talentvolle voetballers echte toppers maakt, maar ook Bruno DeMichelis die bij AC Milan het MilanLab opzette en daarmee een begin maakte met de wetenschappelijke benadering van topvoetballers.
In het bedrijfsleven was het moeilijker om goede voorbeelden te vinden, omdat in de meeste organisaties niet de mensen centraal staan, maar het bedrijf. Met als gevolg dat mensen gezien worden als functies. Een keer per jaar krijgen ze een beoordelingsgesprek en daar wordt bekeken of de taakomschrijving goed wordt uitgevoerd. Opleidingen zijn er op gericht om die taken nog beter te kunnen doen, en de nadruk ligt vaak op zaken die men nog niet beheerst, en niet op het uitbouwen van wat iemand al heel goed kan.
Toch komen de auteurs ook met voorbeelden van bedrijven die het anders aanpakken. E-office is daar een van. Toen dat bedrijf te groot werd, bracht oprichter Ronald Hameeteman het terug tot kleinere eenheden die niet geleid werden door een chef, maar waar de medewerkers begeleid werden door een coach. De focus ligt op het verder ontwikkelen van de talenten van de werknemers vanuit de overtuiging dat iedereen, ook het bedrijf, daar beter van wordt.
Uit alle interviews, reportages en onderzoeken die de revue passeren, destilleren de auteurs aan het eind van hun boek ‘Tien voorwaarden voor succes’. Daar staan zaken in als discipline, geloven in talent en openstaan voor inzichten van anderen. Op zich weinig vernieuwend en hier en daar gaat de vergelijking tussen sport en bedrijfsleven mank, maar de enthousiaste manier waarmee dit boek geschreven is, en de variatie in hun interviewkandidaten maken dit tot een inspirerend boek.